UU blog / Nederlandse Taal en Cultuur

Onderzoek

Wanneer weet een kind echt wat ‘groot’ betekent?

Maar betekent dit dat jonge kinderen ook in staat zijn bijvoeglijke naamwoorden op dezelfde manier te begrijpen als volwassenen? Het onderzoek van Elena Tribushinina heeft aangetoond dat hoewel het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden al op zeer jonge leeftijd op de volwassen taal lijkt, het begrip van deze woorden aanzienlijk achter blijft. Kinderen hebben vooral veel moeite met relatieve woorden zoals groot en klein, hoog en laag, duur en goedkoop. Om te begrijpen wat een hoog hek betekent, moet een kind informatie kunnen gebruiken uit verschillende bronnen zoals wereldkennis (hoe hoog zijn de hekken normaal gesproken?) en visuele context (zijn er andere hoge objecten in de buurt die je als vergelijkingstandaard kunt gebruiken?). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat kinderen jonger dan zeven jaar nog moeite hebben met dergelijke complexe interpretaties die volwassenen voortdurend heel snel en onbewust in hun dagelijks taalgebruik uitvoeren. Maar hoe kunnen we dan verklaren dat al bij tweejarige kinderen het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden zo goed lijkt te zijn? Om dit te na te gaan, heeft Tribushinina spontane spraakfragmenten van Nederlandstalige kinderen tussen twee en zeven jaar onderzocht. De resultaten laten zien dat jonge kinderen met buitengewone precisie kunnen onthouden welke woorden op welke manier gecombineerd moeten worden. Ze houden bijvoorbeeld heel goed bij welke objecten als groot kunnen worden beschreven en welke woorden je het beste met hoog kunt combineren (heel hoog, een hoog hek). Tweejarige kinderen herhalen als het ware wat ze in de volwassen taal hebben gehoord. Pas later beginnen ze bijvoeglijke naamwoorden creatief te gebruiken. Daarom maakt een drie- of vierjarig kind gemiddeld meer fouten dan een tweejarig kind. Een andere belangrijke uitkomst van dit onderzoek is dat de verwerving van bijvoeglijke naamwoorden een goede diagnostiek blijkt te zijn voor taalstoornissen en taalachterstanden. Dit is met name aangetoond voor doof geboren kinderen met een cochleair implantaat en kinderen met een specifieke taalstoornis. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de Universiteit Antwerpen met een Rubicon-subsidie van NWO. Elena Tribushinina

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.