UU blog / Nederlandse Taal en Cultuur

Nieuws

John Ashbery overleden

De internationale poëziewereld is in rouw: gisteren overleed de jarenlang voor de Nobelprijs getipte Amerikaanse dichter John Ashbery op 90-jarige leeftijd. The Guardian schreef:

‘Few poets were so exalted in their lifetimes. Ashbery was the first living poet to have a volume published by the Library of America dedicated exclusively to his work. His 1975 collection, Self-Portrait in a Convex Mirror, was the rare winner of the American book world’s unofficial triple crown: the Pulitzer Prize, the National Book Award and the National Book Critics Circle prize. In 2011, he was given a National Humanities Medal and credited with changing “how we read poetry”.’

Zelfportret in een bolronde spiegel verscheen ook in Nederlandse vertaling in een bibliofiele uitgave, maar de eerste representatieve bloemlezing van Ashbery’s werk voor het Nederlandstalig taalgebied werd gepubliceerd in 1996: De mandril op de slagboom bevat een keuze uit de gedichten uit de periode 1956-1994, vertaald door J. Bernlef en Peter Nijmeijer.

Geert Buelens besprak in 1996 deze bloemlezing voor De Morgen. Voor de gelegenheid publiceren we hierbij nog eens deze recensie.

Zodat begrip kan ontstaan en zo ontstaande weer ongedaan – Een keuze uit de gedichten van John Ashbery

Kan poëzie die níet speciaal voor het Grote Gezinsverzenboek geschreven lijkt tóch over het leven gaan? Of nog ambitieuzer: kan poëzie – het genre dat het bij uitstek moet hebben van compactheid en overzichtelijkheid – eigenlijk wel recht doen aan de duizelingwekkende veelheid, complexiteit, chaos van onze tijd? Het antwoord is twee keer ja en het bewijs wordt geleverd in de misschien wel belangrijkste poëziegebeurtenis in ons taalgebied van het afgelopen jaar: de publicatie van De mandril op de slagboom, een door J. Bernlef en Peter Nijmeijer gemaakte bloemlezing en vertaling van de gedichten van John Ashbery.

Ashbery wordt door velen beschouwd als de belangrijkste levende Amerikaanse dichter. De grootste dichter sinds Wallace Stevens. Het is het soort eretitels dat ontzag afdwingt, zoveel ontzag dat je er als lezer door verlamd dreigt te geraken. En die verlammingsverschijnselen nemen uiteraard allerminst af als in naslagwerken ‘difficult’ het vaakst voorkomende adjectief blijkt te zijn wanneer het over Ashbery’s werk gaat. Ashbery is echter niet moeilijk omdat hij zijn gedichten in elkaar zou puzzelen met een Grieks citatenwoordenboek of omdat er mythologische verwijzingen in zouden zitten die enkel door lezers van The Golden Bough kunnen worden begrepen. Ashbery is moeilijk omdat zijn gedichten geen houvast toelaten. Ze vermengen alle mogelijke metaforen, registers, culturele contexten en verhaallijnen; en ze doen dat vele dense en intense bladzijden lang. Toch zijn ze allerminst onleesbaar. Ze zijn alleen onbegrijpelijk – maar dat geldt voor het leven ook, dus dat is geen bezwaar.

Betekenis

Daar draait het in het leven om: betekenis (of ruimer: zin) geven aan de dingen. Aangezien we echter geen enkele garantie hebben dat iets van wat we zeggen, zien of doen enige waarheidswaarde heeft, zou je er voor kunnen opteren er eeuwig het zwijgen toe te doen. Of je kan, zoals Ashbery, proberen om binnen die beperking (met andere woorden: in het volle besef van de onmogelijkheid daarvan) recht te doen aan de twijfel en verwarring die het gevolg zijn van dat inzicht.

In ‘Illustratie’, één van zijn vroegste gedichten, beschrijft Ashbery in een eerste deel hoe een non (verzakend aan het niet-absolute aardse) er door omstaanders niet kan van worden weerhouden om van een rots te springen. In het tweede deel probeert hij die gebeurtenis te ontleden en hij noteert: ‘Zoveel gebeurtenissen in dat ene moment!’ Dààrvan is Ashbery meer dan wie ook doordrongen: het besef van de veelheid van alles en van de onmogelijkheid om ergens het volledige verhaal van te kunnen vertellen.

Hek

Toegegeven, zo opgeschreven lijkt dat rechtstreeks uit het postmoderne handboek te komen, maar in zijn sterkste gedichten slaagt Ashbery erin om dat inzicht niet expliciet via maar onontkoombaar ín zijn verzen mee te delen. Ontzagwekkend is het inderdaad dat deze verzen tegelijk meta (gedichten over wat een gedicht is en vermag) én uitermate evocatief zijn. Door de concrete beelden die de dichter gebruikt verzanden ze nooit in ijdel getheoretiseer. Zo heeft Ashbery het ergens over ‘een groot ontrafelen / In de richting van de knooppunten en de duisternis daarachter, / Deze kale velden, ten koste van het heden gebouwd.’ Deze passage kan zowel verwijzen naar het schrijven of het proberen te begrijpen van poëzie, als naar het proces van betekenisgeving in het algemeen. Achter het schijnbare begrip bevinden zich altijd ware waste lands van wezenlijk onbegrip. Elke interpretatie wordt immers ‘ten koste van het heden gebouwd’ aangezien ze per definitie de onbeschrijfelijke veelheid van de dingen en de wereld reduceert tot een overzichtelijk geheel. Het dilemma van daarnet keert terug: zwijgen of (tegen)spreken.

 

De buitengewone strengheid van een bijna ledige geest

Botsend met het welig, Rousseau-achtig gebladerte van zijn verlangen om tussen

twee ademhalingen door iets mede te delen, al was het maar

Voor anderen en hun verlangen jou te begrijpen en te verlaten

Voor andere communicatiecentra, zodat begrip

Kan ontstaan en zo ontstaande weer ongedaan.

 

Altijd opnieuw, altijd hetzelfde: de mens kan niet zonder begrip en betekenis en dus zal hij/zij altijd structureren en onvermijdelijk reduceren. Deze overdadige, massive en – in dat opzicht – heel Amerikaanse poëzie probeert alvast om die reductie zoveel mogelijk tegen te gaan en tegelijk begrip mogelijk te laten blijven. Daartoe cultiveert Ashbery een, zoals hij zelf schrijft, ‘soort besluiteloosheid / Verheven tot het niveau van een esthetisch ideaal’. In het origineel klinkt dit gezien de combinatie van een conreet beeld en een abstract concept nog veel krachtiger: ‘a kind of fence-sitting / Raised to the level of an aesthetic ideal’. Niet het vastleggen, het doen stollen, maar het met heen-en-weer-zwaaiende benen op het hek zitten, twijfelend – daar is het Ashbery om te doen en die houding vind je ook voortdurend terug in zijn lange, genuanceerde gedichten.

Kaleidoscoop

Ik begrijp dan ook niet goed waarom Bernlef in het korte maar verder uitstekende nawoord bij deze uitgave beweert dat deze teksten zich zouden verzetten tegen begrip in termen van ‘de vertrouwde verhouding tussen vorm en inhoud’. Vorm en inhoud vallen hier veelal perfect samen: deze gedichten verzetten zich inderdaad tegen eenduidige interpretaties maar dat is volstrekt conform hun breed uitwaaierende karakter, vol wervelende beelden en kaleidoskopische gedachten die aan de lezer voorbij trekken en die – wanneer het stof weer is gaan liggen – een effect van aangename en intellectueel verkwikkende verdwazing blijken te hebben gesorteerd. Want uiteindelijk geldt voor deze gedichten wat voor alle grote poëzie geldt: het gaat niet om de inhoud; die is ook hier volstrekt niet na te vertellen. Het gaat om het mysterie van woorden die door een dichter achter elkaar worden gezet en om de lezer die dat traject (in het geval van Ashbery: rollercoaster-gewijs) opnieuw aflegt om te ontdekken dat er gedachten, beelden en vergezichten ontstaan waarvan hij of zij het bestaan onmogelijk kon vermoeden.

John Ashbery, De mandril op de slagboom, een keuze uit zijn gedichten 1956-1994 door J. Bernlef en Peter Nijmeijer, Meulenhoff, 80 blz.