UU blog / Nederlandse Taal en Cultuur

Onderwijs

De Spaansche Brabander in Utrecht

Op donderdag 30 november heeft een afvaardiging van theatergroep De Kale een leesvoorstelling gegeven aan studenten van de bachelorcursus Nederlandse taal en teksten door de eeuwen heen. Tijdens de voorstelling werd het stuk De Spaansche Brabander van Bredero gespeeld.

De Spaansche Brabander is een klucht waarin de half Spaans, half Brabantse oplichter Jerolimo en zijn knecht Robbeknol de hoofdrollen spelen. Met Jerolimo maakt de toeschouwer kennis op het moment dat hij, na een aan het licht gekomen zwendel in Antwerpen, zijn geluk gaat beproeven in Amsterdam. Om een groot koopman te kunnen lijken neemt hij meteen de ietwat naïeve Robbeknol aan als zijn knecht. In het vervolg van het stuk proberen Jerolimo en Robbeknol er beiden voor te zorgen dat hun magen gevuld blijven, en in hun kielzog ziet de toeschouwer allerlei alledaagse figuren uit het Amsterdam van de late zestiende eeuw voorbijkomen. De kijker maakt op die manier kennis met lieden van diverse pluimage. Hoeren en ambachtslieden, kinderen en immigranten, een schout en een huisbaas: allemaal passeren ze de revue. Doorgaans gebeurt dat op een manier die hen niet flatteert: op praktisch elk personage is voor de moderne – maar ongetwijfeld ook juist voor de contemporaine – toeschouwer wel wat aan te merken: de een is gierig, de ander roddelt, een derde doet aan machtsmisbruik.

De leesvoorstelling werd verzorgd door de acteurs Vastert van Aardenne, Celia van den Boogert, Sjoera Retèl en Victor van Swaay, die samen een stuk of tien rollen wisten te vertolken. Na het spelen van het stuk, wat ongeveer anderhalf uur in beslag nam, wisselden de toneelspelers meningen uit met de aanwezige studenten en docenten. Het stuk bleek opgevoerd ineens een stuk meer te gaan leven bij de studenten dan op schrift, hoewel Bredero’s zeventiende-eeuwse Nederlands (dat zoveel mogelijk intact was gehouden) zo af en toe toch nog wel een struikelblok vormde. Daarna ging het over de verrassende actualiteit van De Spaansche Brabander. Het immigratievraagstuk lijkt in Bredero’s tijd niet minder prominent aanwezig te zijn geweest dan in de onze, en voor wie goed oplet zijn nog veel meer ‘eeuwige vragen’ te ontwaren, tot de sociale zekerheidsproblematiek aan toe.
In het vervolg van de discussie werden nog allerlei andere aspecten van Bredero’s komedie behandeld. Op het ene moment ging het over de lang niet altijd foutloze manier waarop Bredero het Antwerpse dialect in zijn stuk verwerkte (wat gezien de half-literaire half-taalkundige insteek van de cursus natuurlijk interessant was), op het andere over de praktische omstandigheden in schouwburgen in de zeventiende eeuw. Ter afsluiting werd een vraag besproken die voor alle aanwezigen toch wel prangend was: wat is eigenlijk nu nog het nut van zo’n toneelstuk? De een zag het nut vooral in het contact met deze oudere vorm van het Nederlands, een ander vond het met name indrukwekkend om op deze manier kennis te maken met het wereldbeeld van zijn verre voorvaderen, weer een ander waardeerde dat het de mens bescheiden maakte: hoe achterhaald het een en ander ook leek, deze mensen waren niet minder zeker van hun zaak dan wij nu.

Waar de meningen regelmatig verschilden over de besproken aspecten van De Spaansche Brabander, waren de aanwezigen unaniem over de prestaties van Theatergroep De Kale. Reacties liepen van ‘een geweldige ervaring’ tot ‘nu gaat de cursus eindelijk voor me leven’ en de acteurs kregen aan het einde dan ook een warm applaus.

Arjan van Dalfsen