Onderwijs
Zoek de fout: ‘Succes is een keuze.’
Willem Bongers-Dek, adjunct-directeur bij het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, sprak op 20 juni 2017 tijdens een alumni-avond van de RMA Nederlandse literatuur en cultuur een column uit die zo memorabel was dat we de tekst hier graag alsnog voor iedereen toegankelijk maken.
Eind vorig jaar vroegen de organisatoren van een alumni-avond voor onderzoeksmasterstudenten me om vanuit mijn huidige functie als cultureel leider een stelling te verdedigen over mijn positie als letterkundige door hen te vertellen over mijn professioneel pad sinds mijn afstuderen. Ik zou dit artikel hoopvol en hoopgevend kunnen inrichten en uitgebreid ingaan op de competenties die de letterkundige in huis heeft om mee te draaien op de bestaande en aankomende arbeidsmarkt. Toekomstvoorspellingen zijn inherent gevaarlijk en vooraanstaande klimatologen nemen niemand serieus die verder dan tien jaar vooruit denkt, maar toch durf ik de stelling aan dat er in de toekomst eerder meer dan minder behoefte zal zijn aan goede lezers, aan mensen die zorgvuldig en geconcentreerd informatiestromen kunnen scheiden, analyseren, evalueren. Hoewel de beeldcultuur zich nog nooit zo indringend aan ons opdrong, is vrijwel alles talig wat beleidsmatig van belang is, en taal, ja, daar kan een letterkundige wel wat mee. Ik zal deze these hier niet verder uitwerken maar u meenemen op een wandeling doorheen mijn professionele autobiografie – geflatteerd natuurlijk.
Gedurende het leeuwendeel van mijn studietijd had ik een duidelijk toekomstideaal: een briljant proefschrift schrijven dat handelde over de invloed van de gehele wereldliteratuur op de volledige wereldgeschiedenis, vervolgens een plek als docent-onderzoeker aan een universiteit verwerven, vrij rap op een stevige leerstoel gaan zitten en een onderzoeksschool stichten die diepgravend letterkundig onderzoek paarde aan maatschappelijke invloed. Het liep anders en juni 2009 was in dat opzicht cruciaal.
Op dat moment waren mijn eerste twee pogingen om, nog vanuit de onderzoeksmaster, een promotieplek te verwerven, spaak gelopen. Mijn meesterlijke scriptie had mentaal zodanig monsterlijke proporties aangenomen dat zelfdefenestratie nog de beste optie leek, de universiteit dreigde me hoe dan ook te korten op mijn eindcijfer omdat ik om diverse redenen al een jaar te lang deed over mijn opleiding en ik had begin 2009 al toegezegd een deeltijds functie te gaan vervullen in Brussel bij een organisatie die ik niet kende maar waar ik toch slechts tijdelijk zou werken, in afwachting van de academische jackpot die eens op mijn letterkundige lotnummertje zou vallen. In mijn depressiefste buien vroeg ik me af waarom mijn scriptiebegeleider Geert Buelens, wiens toegewijde assistent ik gedurende vele jaren ben geweest, me naar het België had verbannen dat hij zo succesvol was ontvlucht. In mijn realistische buien besefte ik evenwel dat ik hier een unieke kans kreeg: de universiteit had immers met mijn toekomstige werknemer een afspraak die me toestond werkervaring op te doen en tegelijkertijd te promoveren.
Mijn eerste werkdag bij het Vlaams-Nederlands Huis deBuren was op dinsdag 2 juni 2009, precies een dag nadat Snow Patrol de veertigste editie van Pinkpop afsloot én mijn toenmalige vriendin, met wie ik wat had gekregen tijdens het half jaar dat ik aan de Universiteit van Sheffield had doorgebracht, het in Landgraaf definitief met mij uitmaakte. Op mijn contract stond dat ik ‘onderzoeker-programmeur’ was, een term die ict’erig klinkt maar vooral betekende dat er van mij verwacht werd dat ik literaire programma’s zou maken in Vlaanderen en Nederland. Een duidelijkere invulling van mijn functie kreeg ik niet maar de ruimte en het vertrouwen die me wel werden gegeven, deden me groeien. De korte spanningsbogen loonden: in plaats van maanden te zwoegen op een stuk dat vijf mensen lezen (twee bevriende collega’s en drie zurige concullega’s), organiseerde ik publieksprogramma’s met een direct zichtbaar en veel vaker positief effect. Wat ook hielp, was dat ik anderhalve maand na mijn begin in Brussel mijn huidige vrouw – een neerlandica! – ontmoette. Mijn drievijfde aanstelling in juni werd viervijfde vanaf september en vanaf januari 2010 werkte ik officieel voltijds, nadat ik dat najaar informeel al rustig veertig uur per week maakte. Ik gaf tot begin 2010 samen met Henriëtte Louwerse van de University of Sheffield nog een collegereeks aan de Universiteit Utrecht over postkolonialisme en migratieliteratuur en daarmee sloot ik voorlopig mijn academische loopbaan af – hoewel ik nog altijd niet afgestudeerd was.
Vervolgens ging het hard. Die veertig uur per week verdubbelden zich aanvankelijk en stabiliseerden uiteindelijk op een werklast van rond de zestig uur. Zowel privé, binnen mijn baan en in de professionele context daarrond, ging ik steeds meer doen en nam ik meer verantwoordelijkheden op mij. Zo werd ik coördinator van het internationale residentieproject citybooks waarmee deBuren samen met partners in vijf steden (waaronder Sheffield) een Europese subsidie binnenhaalde. Ik ging samenwonen met bovengenoemde vrouw die als enige huwelijkse voorwaarde had gesteld dat ik voorafgaand aan het ja-woord afgestudeerd zou zijn, wat mij ertoe noopte alsnog een slothoofdstuk aan mijn scriptie te schrijven. Een jaar later benoemde onze vorige directeur me tot zijn adjunct, werd ik eerst lid en toen voorzitter van de prozacommissie van het Vlaams Fonds voor de Letteren, trad ik toe tot de redactie van DW B en tot de raad van bestuur van literair-kritisch platform De Reactor en bevestigde de huidige directeur mijn functie als adjunct. Hij vroeg me om programmaleider te worden en stond me toe deel te nemen aan het intensieve leiderschapsprogramma LinC. Tot slot kocht ik een huis in Antwerpen, nog altijd met mijn vrouw die vrolijk een glas champagne met me hief toen deBuren met internationaal literair talentontwikkelingsprogramma CELA opnieuw een Europese toekenning binnenrijfde.
Ja, ik ben een succesvolle alumnus en het is volkomen terecht dat men mij regelmatig vraagt om voor studenten geesteswetenschappen, fris afgestudeerde onderzoeksmasteraars en ervaren alumni te spreken. Geen van mijn stappen had ik kunnen zetten zonder mijn letterkundige achtergrond en die heb ik ook ten volle ingezet. Ik heb precies gedaan wat de prestatiemaatschappij van mij vraagt: van mijn talenten producten maken en keihard werken om die zo goed mogelijk te verkopen. Minstens zo eerlijk is echter de vaststelling dat ik geen van deze stappen volledig te danken heb aan die letterkunde. Sterker nog: ik denk dat ik veel van die kansen niet eens te danken heb aan mezelf. Nu zou ik dit praatje kunnen vervolgen met een warm en welgemeend betoog voor het belang van levenslange talentontwikkeling maar een andere afslag lijkt me eerlijker en oprechter. Het toeval speelde namelijk een grote rol in mijn loopbaan en in plaats van bovenstaand relaas zijn er vele wat als-scenario’s denkbaar.
Wat als de eerste letterkundige op wie ik verliefd werd me niet had afgewezen maar juist had omarmd, waardoor ik mogelijk niet naar Sheffield was gegaan? Wat als mijn scriptiebegeleider en toekomstig directeur elkaar niet op een cruise (!) hadden ontmoet en de eerste mij nooit aan de laatste had voorgesteld? Wat als de tweede letterkundige op wie ik verliefd werd me niet gedumpt had maar juist had overgehaald om mee terug naar Engeland te gaan? Wat als tekenaar Dick Matena geen vliegangst had gehad en, zoals gepland, in Indonesië een collegereeks over de verstripping van Elsschot had gegeven? Wat als ik in Jakarta tijdens de aanslagen daar niet op de campus was geweest maar in het centrum? Wat als de derde en laatste letterkundige op wie ik verliefd werd mij niet naar Vlaanderen was gevolgd maar me had gevraagd naar Rotterdam te komen? Wat als deBuren door de overheden niet licht gekort was maar gekortwiekt? En wat als ik in de zomer van 2013, bij de verantwoording van ons glorieuze Europese citybooksdossier overspannen bezweken was onder de bijna ondraaglijk grote administratieve druk? Einstein heeft ongetwijfeld gelijk als hij stelt dat het toeval houdt van mensen die zich goed op haar voorbereid hebben, maar toch.
Zonder lichamelijke en geestelijke gezondheid, zonder promotieplek en zonder startpositie in een vruchtbare hoek van het danig afgegraasde culturele veld, waren mijn vooruitzichten bepaald grimmig geweest en was de kans klein dat ik vaak voor groepen zou mogen spreken. Succes als keuze is een van de gevaarlijkste misvattingen van deze tijd en de maatschappelijke implicaties van deze drogreden zijn immens. Denk alleen al aan de nog nauwelijks gevoerde genetische discussie, waarbinnen ik de stelling verdedig dat onze mooie meritocratie – die ervan uitgaat dat macht toekomt aan hen met de grootste verdiensten – binnen een of twee generaties radicaal oligarchiseert en dus verandert in een zelfbevestigend, gloednieuw gekapitaliseerd netwerk van families en vrienden, nog voor er überhaupt sprake is geweest van een eerlijke start voor de deelnemers aan deze waardewedloop.
Waarom hecht ik eraan om deze overwegingen uitgerekend met geesteswetenschappers te delen? Misschien wel omdat ik vrees dat wij tot de laatsten behoren die de kans hebben gekregen om zich, middels intensieve studie en het voorrecht van de concentratie, potentieel kritisch te verhouden tot de vals-meritocratische markteconomie. In onderwijs, onderzoek en journalistiek stromen geesteswetenschappers in die zich wezenlijk kunnen plaatsen in een betekenisvol cultureel continuüm omdat ze zich niet uitsluitend bezig hoeven te houden met hun positie op de arbeidsmarkt. Een toekomstige arbeidsmarkt welteverstaan die ze, vanwege diens toenemende volatiliteit, feitelijk nauwelijks kunnen kennen.
Ik zie het als mijn taak als letterkundige en als leider in cultuur om die positie blijvend te verdedigen, zonder daarbij de privileges en het toeval te vergeten die me helpen dit te kunnen doen. Ik wou van u hetzelfde vragen.