Onderwijs
Laat de stenen spreken
Maria van Leeuwen volgt de onderzoeksmaster Nederlandse literatuur en cultuur. In het kader van haar onderzoekstage verbleef ze in oktober vorig jaar twee weken in Paramaribo. In het eerste deel van een tweeluik legde ze uit waar haar onderzoek over gaat en deed ze verslag van haar eerste bevindingen. In dit slotdeel presenteert ze de resultaten en laat ze zien voor welke keuzes ze daarbij is komen te staan.
Een beleidsadvies in filmvorm, dat besloot ik te maken na terugkomst uit Paramaribo. Na vele uren materiaal selecteren, structureren, monteren, voice-over teksten (her)schrijven, updates draaien, (her)kijken, darlings killen en feedback verwerken is Als de stenen spreken af. Het laat een wisselwerking zien tussen twee werelden: die van mijn onderzoeksmaster Nederlandse literatuur en cultuur en die van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ik breng de narratieve potentie van het gebouwde erfgoed in Suriname in beeld, met als centrale casus de historische begraafplaats de Nieuwe Oranjetuin. In deze blog bespreek ik een aantal overwegingen bij het maakproces van de film. Voor je verder leest, raad ik aan de film te bekijken.
De begraafplaats is ingebed in het project ‘Technische missie historische begraafplaats Nieuwe Oranjetuin’ van de RCE, een verkenningsmissie van het toekomstperspectief van de begraafplaats. Het project kwam tot stand op verzoek van het Directoraat Cultuur in Suriname. Het Directoraat Cultuur onderzoekt in samenwerking met de RCE de mogelijkheid om van de begraafplaats, die niet meer actief gebruikt wordt, een publieke plek te maken, een genealogisch wandelpark. Op de 18e-eeuwse begraafplaats liggen zowel Nederlandse oud-gouverneursfamilies (zoals de familie van Jurriaan François de Friderici) als Surinaamse publieke figuren (bijvoorbeeld de verkeersvlieger Rudi Kappel). Het inbedden van dit wandelpark in een narratieve context, is wat mij betreft een passende tweede stap.
Gebouwd erfgoed in Suriname
Met de film schets ik een denkrichting waarbinnen de locatie (en het onderhoud ervan) en verhalen voor het vergroten van het draagvlak voor de Nieuwe Oranjetuin in de Surinaamse samenleving te combineren vallen. Dit is nodig, omdat het onderhoud van het gebouwd erfgoed sterk wordt belemmerd door onder andere het vochtige en warme klimaat en de economische situatie in Suriname.
Daarnaast wil de huidige regering Suriname ‘dekoloniseren’, waarbij de sporen van de Nederlandse overheersing worden weggehaald. Hoewel dit project vanuit dekoloniaal perspectief legitiem kan zijn, lijkt deze invulling van ‘dekolonisatie’ mij moeilijk verenigbaar met een ‘duurzame instandhouding’ van het ‘gedeeld cultureel erfgoed’. De RCE werkt alleen op basis van lokale vragen en heeft zelf geen ‘instandhoudingsopgave’ in Suriname, maar moet zich binnen de vraaggestuurde context waarin zij adviseert wel verhouden tot dit type anti-erfgoedkwesties.
Het vertellen van verhalen (met name oraal) kan bijdragen aan de inbedding van het erfgoed in de samenleving omdat de vertelcultuur een lange en populaire traditie kent in het land. Het consumeren en produceren van verhalen zie ik in de Surinaamse context als ‘concrete dagelijkse behoefte’, zoals ik in mijn film stel. Door de presentatie van de Nieuwe Oranjetuin aan te laten sluiten op die vertelcultuur, kan de bestaansbasis van de plaats verbreden en de locatie een nieuw toekomstperspectief krijgen.
De RCE is geen ‘producent’ van verhalen in de eerste plaats, maar zij krijgt wel met gebouwd erfgoed te maken dat een narratieve potentie bevat. De vraag is daarom welke positie de RCE zou kunnen innemen om de narratieve potentie van het gebouwd ‘gedeeld cultureel erfgoed’ van Nederland en Suriname in Suriname tot uiting te laten komen?
Beeld en geluid
Ik vertrok niet naar Suriname met het idee om mijn stage af te sluiten met een film. Uiteraard heb ik in Paramaribo wel gefilmd, geluidsopnamen en foto’s gemaakt, materiaal gestructureerd in Dropbox-mappen en dag en nacht mijn computer aan laten staan om alles veilig te stellen in de cloud. Ik wilde geen enkele kans onbenut laten om de reis zo goed mogelijk vast te leggen.
De interviews in Paramaribo heb ik niet gefilmd, omdat ik de indruk had dat dit de gesprekken te veel zou sturen. Ook voelde ik mij niet comfortabel genoeg om de geïnterviewden bij eerste ontmoeting direct te vragen of zij gefilmd wilden worden. Alleen al de aanwezigheid van een geluidsopnameapparaat zorgt voor een andere sfeer, laat staan een statief met een telefoon dat in het blikveld van de geïnterviewde staat.
Bij terugkomst beschreef ik mijn materiaal en kwam ik tot de conclusie dat de presentatie van een beleidsadvies in filmvorm me in staat zou stellen om op een andere, interessante manier over dat materiaal na te denken dan een rapport zou doen. Alle stappen die nodig zijn om tot een film te komen, dwingen me namelijk keuzes te maken die iets zeggen over mijn positie als wetenschapper, onderzoeker, mijn culturele bepaaldheid en mijn standpunten. Wat ik uiteindelijk heb laten zien en horen, maar óók wat ik heb weggelaten, is het eindproduct van mijn denken over de rol van de Nederlandse overheid – in dit geval de RCE – in de context van het ‘gedeeld cultureel erfgoedprogramma’ met Suriname.
Daarnaast illustreert het tonen van de ontoegankelijkheid van de begraafplaats, in combinatie met de verschillende verhalen die de waarde van het erfgoed uitdrukken, de urgentie van mijn beleidsadvies sterker dan een geschreven advies. Het tot uiting brengen van de narratieve potentie van de plek is afhankelijk van de fysieke toegankelijkheid. Ik betoog dat een combinatie van verhalen en gebouwd erfgoed nodig is voor een betere inbedding van de Nieuwe Oranjetuin in de Surinaamse samenleving, en in het filmisch tonen van de plek en laten horen van de verhalen wordt dit standpunt vervat.
Mijn positie als filmmaker
De eerste en meest in het oog springende keuze is dat ik mijzelf sprekend in beeld breng en als voice-over de rode draad vorm van de vertelling in de film. Hier heb ik voor gekozen omdat de film míjn standpunt uitdrukt en niet de visie van de RCE. Ook wil ik hiermee transparant zijn en de kijker in het maakproces betrekken: ik laat zien dat ik het ben die spreekt en dat het geconstrueerd is, ik zit in mijn kamer en de opnameapparatuur is in beeld te zien.
Daarnaast heb ik gekozen voor een beleidsadvies in de vorm van een denkrichting, met uitvoeringsstappen. Ik beperk me hierbij bewust niet tot de rol die de RCE zou moeten spelen, maar kies voor de bredere context waarin de narratieve potentie van de casus tot uitdrukking gebracht zou kunnen worden. Ik heb een film voor een breed publiek willen maken, waarin tegelijk wel een duidelijke beleidslijn aanwezig is. Ik heb een breed publiek voor ogen omdat ik hoop op deze manier een bescheiden bijdrage te kunnen leveren aan het voortbestaan van het gebouwd erfgoed in Suriname. Niet omdat ik daar als Nederlander zo graag heen wil, maar omdat ik geïnspireerd werd door bijvoorbeeld Cynthia McLeod, die me vertelde dat haar rondleidingen door de tuin steevast goed bezocht werden door een Surinaams publiek.
Beelden kiezen
Door nauwkeurig te luisteren naar de verhalen die verteld worden, kan ook verdieping plaatsvinden van de kennis over de koloniale geschiedenis. Neem de passage over de wormenattack van het kindje van Esther-Wilhelmina Besier. Hierbij is van belang dat McLeod niet zomaar zegt dat er geen contact was tussen de twee partijen. Zij stelt hierbij expliciet dat de reden hiervan is dat mevrouw Besier naar Suriname is gekomen en er niet is geboren. Hiermee wordt iets weergegeven van de complexiteit van de relationele verhoudingen binnen het koloniale systeem.
Het beeld dat ik in de film gebruik om de verschillende perspectieven en verhalen te koppelen aan de fysieke realiteit van de begraafplaats is een plattegrond met uitbreidbare legenda. Hiermee probeer ik inzichtelijk te maken dat verschillende betekenissen door de tijd heen een plek moeten kunnen krijgen in de beleving van het erfgoed. Het direct koppelen van verhalen aan een fysieke plek heeft grote beperkingen; sommige verhalen zijn niet direct te koppelen aan een steen of fysieke realiteit, zoals blijkt uit het verhaal van McLeod over de geesten die na zonsondergang over de begraafplaats waren.
Ter illustratie van het belang van de orale tradities en live performances, heb ik beelden opgenomen van Zulile Blinker, een populaire spoken word-artiest in Suriname. Zij is niet alleen artiest, maar ook organisator van evenementen waarbij een groot Surinaams publiek wordt aangesproken.
Tot slot
Het GCE-programma met Suriname is naar mijn inzicht een nationaal middel om dit koloniale verleden op een kritische manier onder de aandacht te brengen in Nederland en Suriname. Ik heb met mijn film willen laten zien dat ook het gebouwde erfgoed een rol kan spelen in de nuancering van de postkoloniale verhouding ten opzichte van Suriname, door verschillende soorten verhalen en perspectieven een plaats te geven.
Uiteindelijk is de film een vooral product van míjn perspectief, met zeer beperkte ervaring in zowel het cultureel erfgoedbeleid als in Suriname als land. Wat vertellers aan mij toevertrouwen, hangt af van hoe ze mij zien en hoe ze mijn voorkennis inschatten. Ik heb vooral geprobeerd heel nauwkeurig te luisteren in Paramaribo. Mijn positie als outsider zal ik altijd behouden, maar me niet te veel als ‘directe’ Nederlander gedragen, heb ik gelukkig zelf in de hand.