UU blog / Nederlandse Taal en Cultuur

Nieuws

Grote Vragen van het Nederlands – verslag van de eerste lezing door Feike Dietz

Dit collegejaar worden er vier lezingen gegeven in het kader van een serie van de reeks ‘Grote Vragen van het Nederlands’. Deze nascholingscolleges zijn bedoeld voor docenten Nederlands en voor leerlingen met een interesse voor taal en lezen. De aftrap was op dinsdag 9 oktober: Feike Dietz gaf de eerste lezing met als titel: ‘Literaire taalkunstenaars in de zeventiende eeuw’. Kijk voor het programma voor de rest van het jaar en meer achtergrondinformatie op https://www.uu.nl/nieuws/nascholingsreeks-grote-vragen-van-het-nederlands

Lees hier het verslag van de eerste lezing.

 

Docenten in de collegebanken

‘We willen jullie een kijkje in de keuken geven, al zullen jullie die keuken al heel goed kennen,’ aldus afdelingshoofd Norbert Corver. Het is dinsdag 9 oktober, 20:00 uur. In de hoorcollegezaal van Drift 21 zitten ruim dertig docenten Nederlands. Ze zijn hier voor de nascholingscyclus Grote vragen van het Nederlands. Corver leidt de avond in, ‘voor ons is de band met het middelbare scholen essentieel,’ meent hij. Aan de hand van de bovenstaande keukenmetafoor legt hij uit dat de ‘keuken’, oftewel: de Neerlandistiek, een constant veranderende menukaart heeft. Middels deze lezingreeks kunnen middelbareschooldocenten op de hoogte blijven van nieuwe gerechten; van veranderingen en ontwikkelingen in het vakgebied waarbinnen zij doceren.

Corver kondigt de spreekster van de eerste lezing van Grote vragen van het Nederlands aan: Feike Dietz. Haar lezing, Literaire taalkunstenaars in de zeventiende eeuw, is gebaseerd op het interdisciplinaire project Language Dynamics in the Dutch Golden Age dat zij samen met taalkundige Marjo van Koppen leidt. Ze neemt de aanwezigen mee naar de zeventiende-eeuwse Nederlanden, naar een periode waarin denken over taal – en met name het Nederlands – een belangrijke plaats had in het politiek en maatschappelijk debat. Dietz legt uit dat vroegmodern letterkundigen tot voor kort wellicht te veel focus hebben gelegd op de toenmalige aanzetten tot standaardisering, ‘er was juist veel ruimte voor variatie,’ zegt ze. Vervolgens projecteert ze brieven van P.C. Hooft, geadresseerd aan Christiaan Huygens. Ze legt uit dat het Vroegmodern Nederlands ruimte bood voor twee vormen van negatie: een- en tweeledig, en wijst in de brieven aan dat P.C. Hooft wellicht bewust varieerde tussen de beide mogelijkheden. Hij zette zijn stijl dus strategisch in om bepaalde retorische of inhoudelijke effecten te bereiken. Dietz demonstreert dat het in kaart brengen van deze variatie kan leiden tot een betere interpretatie van Hoofts brieven. Het is duidelijk dat dit staaltje krachtenbinding tussen de letter- en taalkunde op grotere schaal tot enorme nieuw inzichten kan leiden; dat Language Dynamics in the Dutch Golden Age bezig is een heel nieuw licht te creëren, waarin Nederlandse teksten uit de Vroegmoderne tijd gelezen kunnen worden.

Om een indruk te geven van hoe de leerkrachten zelf met de leerlingen aan de slag kunnen, neemt Feike na een korte pauze met hen een fragment door uit de Spaanse Brabander van Bredero. Ze achterhalen welke personages dubbele negatie gebruiken en hoe zij daarmee een sociale positie uitdragen. Op deze manier kunnen leerlingen inzicht krijgen in de manier waarop taalgebruikers regelmatig juist van de gevestigde taalnorm afwijken om bijvoorbeeld zichzelf te associëren met een sociale klasse. Iets verrijkends voor de leerkrachten om mee naar huis te nemen en hopelijk in te zetten voor de klas!