UU blog / Nederlandse Taal en Cultuur

Overig

Grammatica op de kaart

In de afgelopen NWO-ronde Vrije Competitie is een project gehonoreerd dat onder leiding van onder anderen Sjef Barbiers uitgevoerd zal worden. Traditionele en moderne dialectatlassen beelden doorgaans losse taalkenmerken af op de kaart. Zo kun je in een atlas opzoeken waar men appelsien zegt en waar sinaasappel, waar het einde van het hele werkwoord wordt uitgesproken met een syllabische nasaal als in loopm, waar ze bakske zeggen in plaats van bakje, waar ze Ik denk da-st du kom-st met een uitgang –st op het voegwoord en het werkwoord en waar de volgorde Ik vind dat iedereen goed zwemmen kunnen moet gebruikelijker is dan de volgorde Ik vind dat iedereen goed moet kunnen zwemmen. Met die losse kenmerken kun je het Nederlandse taalgebied opdelen in dialectgebieden en iets leren over de geschiedenis van het Nederlandse taalgebied en de Nederlandse taal. Een centrale hypothese van de theoretische taalkunde is echter dat een taal of dialect geen toevallige verzameling losse taalkenmerken is maar dat die kenmerken systematisch met elkaar samenhangen. Zo is de verzameling van medeklinkers van een dialect geen toevallige greep uit alle mogelijk medeklinkers maar een systeem van opposities. En zo kun je laten zien dat alleen Nederlandse dialecten die het persoonlijk voornaamwoord du hebben ook de werkwoordsuitgang –st hebben. Elk dialect bestaat uit een aantal deelgrammatica’s, stelsels van samenhangende regels, die tezamen de grammatica van dat dialect uitmaken. Het doel van het nieuwe project Grammatica op de kaart is deze deelgrammatica’s op de kaart te zetten. Hiervoor gebruiken we de gegevens die de afgelopen twintig jaar zijn verzameld voor de atlassen van het Nederlandse taalgebied, de fonologische atlas (FAND), de morfologische atlas (MAND) en de syntactische atlas (SAND). Zo zullen er kaarten komen van de verschillende systemen van werkwoordsvervoeging in het Nederlandse taalgebied, kaarten van de verschillende systemen van persoonlijke voornaamwoorden en kaarten die deze twee deelsystemen met elkaar combineren. Hierdoor proberen we te weten te komen wat mogelijke en onmogelijke grammaticasystemen zijn, hoe die in elkaar over kunnen gaan en hoe die het beste theoretische gemodelleerd kunnen worden (minimalistisch, optimaliteitstheoretisch, usage-based etc.). Geografische dialectpatronen moeten ons dus iets leren over hoe taal in het hoofd van de spreker zit. We zullen ons met name richten op bijzondere geografische patronen, zoals de patronen die we vinden in de overgangszones tussen dialectgebieden, waar meerdere systemen tegelijkertijd een rol lijken te spelen en waar sommige grammaticakenmerken instabiel lijken te zijn, of patronen waarin groepen dialecten georganiseerd lijken te zijn als deelverzamelingen van elkaar, met in de kern de dialecten die alle varianten van een constructie toelaten en naar buiten toe de dialecten die steeds minder varianten van een constructie toelaten. Het onderzoeksprogramma bevindt zich op het grensvlak van de theoretische taalkunde en computational humanities. Voor het vinden van clusters van samenhangende dialectkenmerken zijn moderne data-mining technieken nodig en voor het afbeelden van deelgrammatica’s en hun onderlinge relaties moderne visualiseringstechnieken. De hiervoor benodigde tools zullen in de eerste twee jaar worden ontwikkeld door een postdoc. Daarnaast zullen er in het programma drie AiO’s werken, één op transitiegebieden, één op inclusierelaties, en één op het theoretisch modelleren en visualiseren van deelgrammatica’s. Het onderzoek wordt geleid door Sjef Barbiers (Meertens Instituut en Universiteit Utrecht) en Marc van Oostendorp (Meertens Instituut en Universiteit Leiden). Verder zijn bij het onderzoek betrokken John Nerbonne (Universiteit Groningen), Hans Bennis (UvA en Meertens Instituut), Gertjan Postma (Meertens Instituut) en Roberta d’Alessandro (Universiteit Leiden).

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.